Judges 4

1Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, dat kwaad was in de ogen des Heeren, als Ehud gestorven was. 2Zo verkocht hen de Heere in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen.
 verkocht hen de HEERE Zie boven, Jdg 2:14.
,
 Jabin, Zie van een ander Jabin, Jos 11:1.
,
 Kanaänieten, Hierdoor worden somtijds in het algemeen verstaan al de heidense volken, die in Kanaän woonden; somtijds gelijk hier, een bijzonder volk onder al dezen, wonende aan de noordelijke grenzen van Kanaän.
,
 Hazor regeerde; Zie Jos 11:10-11, en Jos 19:36; Jer 49:28.
,
 dezelve nu Te weten, Sisera, of [gelijk sommigen] Jabin.
,
 Haróseth der heidenen Een stad, gelegen aan de wateren van Merom, van welke te zien is Jos 11:5, Jos 11:7. Het kan zijn dat verscheidene overgebleven heidense volken zich hier nedergeslagen hebben, om onder de macht van Jabin en Sisera tegen Israël verzekerd te zijn. Hebreeuws, Charoscheth.
3Toen riepen de kinderen Israëls tot den Heere; want hij had negenhonderd ijzeren wagenen, en hij had de kinderen Israëls met geweld onderdrukt, twintig jaren. 4Debora nu, een vrouw, die een profetesse was, de huisvrouw van Lappidoth, deze richtte te dier tijd Israël.
 vrouw, Hebreeuws, een vrouw een profetes; alzo onder, Jdg 6:8, een man een profeet
,
 Lappidôth, De naam van een man, van welken de Heilige Schrift elders niet meldt. Sommigen nemen Lappidoth voor den naam der geboorteplaats van Debora.
5En zij woonde onder den palmboom van Debora, tussen Rama en tussen Beth-el, op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls gingen op tot haar ten gerichte.
 palmboom van Debóra, Alzo naar Debora genoemd.
,
 ten gerichte Om van haar, als een profetes, des Heeren wil te vernemen in zaken, waarin zij geen uitkomst wisten te vinden bij zichzelven, of door de ordinaire wegen van onderwijs of justitie.
6En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft de Heere, de God Israëls, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon?
 Kedes-Nafthali; Een stad in Nafthali, Jos 19:32, Jos 19:37. Geordineerd tot een vrijstad, Jos 20:7; mede den Levieten gegeven, Jos 21:32; zie ook 2Ki 15:29. Zij was gelegen op een berg tussen de wateren van Merom en de zee Gennesareth. Een ander Kedes was er in Issaschar, 1Ch 6:72.
,
 Heeft de HEERE, Alsof zij zeide: Immers, of zekerlijk heeft Hij het u geboden. Zulk een manier van vragen bevestigt zekerlijk hetgeen vraaggewijs gezegd wordt; alzo onder, vs.14, en Jdg 6:14, enz.
,
 trek op den berg Versta: trek tot u, dat is, vergader tot u, breng tezamen, doe tot u komen; gebruikende daartoe de redenen, die ik u nu heb bekendgemaakt, en de hulp der oversten onder de stammen; vergelijk onder, Jdg 5:14. Waartegen God in vs.7 zegt: Ik zal Sisera tot u trekken
,
 Thabor, Gelegen in den stam Zebulon, naar het westen, bij de beek Kison; zie Psa 89:13; 1Sa 10:3; Jer 46:18; Hos 5:1.
7En Ik zal aan de beek Kison tot u trekken Sisera, den krijgsoverste van Jabin, met zijn wagenen en zijn menigte; en Ik zal hem in uw hand geven?
 trekken Sisera, Dat is, Ik zal door mijn goddelijke kracht en regering hem aldaar tot u doen komen. De beek of rivier Kison liep uit de zee Gennesareth naar het westen bij den berg Karmel in de Middellandse zee, zijnde als een scheiding tussen Issaschar en Zebulon.
8Toen zeide Barak tot haar: Indiën gij met mij trekken zult, zo zal ik heen trekken; maar indien gij niet met mij zult trekken, zo zal ik niet trekken. 9En zij zeide: Ik zal zekerlijk met u trekken, behalve dat de eer de uwe niet zal zijn op dezen weg, dien gij wandelt; want de Heere zal Sisera verkopen in de hand ener vrouw. Alzo maakte Debora zich op, en toog met Barak naar Kedes.
 zal zekerlijk met u trekken, Hebreeuws, gaande gaan, of trekkende trekken
,
 op dezen weg, Of, op dezen tocht, dien gij doet. Anders, om des wegs wil dien gij gaat; dat is, omdat gij zo zwak van vertrouwen zijt, dat gij zonder mij het gebod des Heeren niet wilt achtervolgen, zo zal ook een vrouw daarvan de eer hebben.
,
 verkopen Dat is, overleveren. Zie boven, Jdg 2:14.
,
 vrouw Dit kan men verstaan van Jaël, of ook van Debora zelve.
10Toen riep Barak Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes, en hij toog op, op zijn voeten, met tien duizend man; ook toog Debora met hem op.
 en hij toog op, Anders, deed tien duizend man nevens zich optrekken. Hebreeuws, met, nevens, of, aan zijn voeten; dat is, die hem volgden, zijn voetstappen natraden. Zie Exo 11:8; 1Ki 20:10.
11Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, uit de kinderen van Hobab, Mozes’ schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen tot aan den eik in Zaanaim, die bij Kedes is.
 Heber nu, De man van Jaël, van welken onder, vs.17, enz. Hebreeuws, Cheber.
,
 Keniet, Zie Num 24:21-22; boven, Jdg 1:16, en de aantekeningen aldaar.
,
 Kaïn, Dat is, van de Kenieten hebbende hun woonplaats in de woestijn van Juda. Zie boven, Jdg 1:16.
,
 Hobab, Zie Num 10:29. Anders genaamd Jethro.
12Toen boodschapten zij Sisera, dat Barak, de zoon van Abinoam, op den berg Thabor getogen was. 13Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen, negenhonderd ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth der heidenen tot de beek Kison.
 riep Sisera al zijn wagenen bijeen, Dat is, hij deed hen door uitroeping bijeenkomen, of, hij ontbood hen.
14Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in welken de Heere Sisera in uw hand gegeven heeft; is de Heere niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem.
 is de HEERE Zie van zulke vragen boven, vs.6.
,
 voor uw aangezicht henen uitgetogen? Als de opperste krijgsoverste, om voor u te strijden en u de victorie te beschikken. Zie onder, Jdg 5:20; 2Sa 5:24.
15En de Heere versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten.
 versloeg Sisera, Zie Jdg 5:20.
,
 scherpte des zwaards, Hebreeuws, door, of, aan den mond des zwaards; alzo in vs.16. Anders, verschrikte, enz., voor de, enz., waarvan de zin zou wezen dat God hen op een bijzondere wijze verbaasd heeft gemaakt, opdat zij zonder tegenstand door der Israëlieten zwaard mochten vallen.
16En Barak jaagde ze na, achter de wagenen en achter het heirleger, tot aan Haroseth der heidenen. En het ganse heirleger van Sisera viel door de scherpte des zwaards, dat er niet overbleef tot een toe.
 tot een toe Dat is, dat er ook niet een overbleEf. Vergelijk Psa 14:3, en Psa 53:4; Rom 3:12, enz.
17Maar Sisera vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet. 18Jaël nu ging uit, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees niet! En hij week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met een deken.
 deken Of, een ruige, ruwe sprei.
19Daarna zeide hij tot haar: Geef mij toch een weinig waters te drinken, want mij dorst. Toen opende zij een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe. 20Ook zeide hij tot haar: Sta in de deur der tent; en het zij, zo iemand zal komen, en u vragen, en zeggen: Is hier iemand? dat gij zegt: Niemand.
 Niemand Of, neen.
21Daarna nam Jaël, de huisvrouw van Heber, een nagel der tent, en greep een hamer in haar hand, en ging stilletjes tot hem in, en dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde vast werd; hij nu was met een diepen slaap bevangen en vermoeid, en stierf.
 Daarna nam Jaël, Deze daad van Jaël wordt van den Geest des Heeren in het volgende [ Jdg 5:23, enz.] hogelijk geroemd, als gedaan zijnde uit een bijzonderen ijver van God ingegeven en op zijn bevel van Debora en Barak gepubliceerd.
,
 der tent, Dien men gebruikte in het spannen en hechten van de tenten, zijnde van zulk een lengte, dat hij door het hoofd van Sisera kon reiken in de aarde; van gelijke is de hamer naar evenredigheid geweest. Zie onder, Jdg 5:26.
,
 vast werd; Of, indrong, te weten, de nagel, of zij vestigde [hem] in de aarde.
22En ziet, Barak vervolgde Sisera; en Jaël ging uit hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. Zo kwam hij tot haar in, en ziet, Sisera lag dood, en de nagel was in den slaap zijns hoofds. 23Alzo heeft God te dien dage Jabin, den koning van Kanaän, te ondergebracht, voor het aangezicht der kinderen Israëls. 24En de hand der kinderen Israëls ging steeds voort, en werd hard over Jabin, den koning van Kanaän, totdat zij Jabin, den koning van Kanaän, hadden uitgeroeid.
 ging steeds voort, Hebreeuws, ging gaande; dat is, hunlieder macht nam steeds toe, zodat zij Jabin overweldigden.
Copyright information for DutSVVA